Vragen en antwoorden
LET OP: Dit document is opgesteld door de diensten van de Commissie en houdt geen verplichting voor de Europese Commissie in. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om het Unierecht bindend uit te leggen.
Artikel 8, lid 2, eerste alinea
Een vervoerder voor rekening van derden die houder is van een communautaire vergunning en van wie de bestuurder, als die onderdaan is van een derde land, houder is van een bestuurdersattest, mag cabotageritten in een lidstaat uitsluitend beginnen als hij of zij voorafgaand internationaal, dus grensoverschrijdend, vervoer heeft verricht. Dat vervoer kan afkomstig zijn uit een andere lidstaat of uit een derde land.
Artikel 8, lid 2, eerste alinea
Alle goederen die tijdens het inkomend vervoer voorafgaand aan de cabotage worden vervoerd, moeten geleverd zijn om de cabotage te kunnen beginnen. Als het inkomend vervoer uit meerdere zendingen bestaat, kan de cabotage pas beginnen als alle zendingen geleverd zijn. Het voorafgaand internationaal geladen vervoer moet derhalve volledig gelost zijn om cabotage in de lidstaat van ontvangst mogelijk te maken.
Cabotage kan onmiddellijk beginnen nadat de tijdens het internationale vervoer vervoerde goederen gelost zijn, ook op de dag van het lossen zelf.
Artikel 8, lid 2, eerste alinea
Als lege containers, pallets of verpakkingen onder dekking van een vervoersovereenkomst (zoals een vrachtbrief) van de ene lidstaat naar de andere worden vervoerd, moet het vervoer worden beschouwd als goederenvervoer over de weg voor rekening van derden dat onder internationaal vervoer valt. In dat geval is het vervoer van de lege containers, pallets of verpakkingen immers het voorwerp van de vervoersovereenkomst of maakt het er integrerend deel van uit.
Als lege containers, pallets of verpakkingen niet worden vervoerd onder dekking van een vervoersovereenkomst, gaat het in beginsel niet over goederenvervoer over de weg voor rekening van derden. Als die lege containers, pallets of verpakkingen echter eigendom zijn van de vervoerder en als het internationaal vervoer voldoet aan de voorwaarden voor vervoer voor eigen rekening uit hoofde van artikel 1, lid 5, punt d), van Verordening (EG) nr. 1072/2009, moet het vervoer worden beschouwd als inkomend internationaal vervoer en mag de vervoerder na dat internationaal vervoer cabotage verrichten.
Artikel 8, leden 1, 2 en 2 bis
Na het internationaal vervoer mogen maximaal drie cabotageritten worden verricht. Een cabotagerit kan in beginsel verschillende laadpunten, verschillende leveringspunten of zelfs meerdere laad- en leveringspunten omvatten.
De lidstaten kunnen het aantal laad- en/of lospunten tijdens een cabotagerit echter beperken door vervoer met zowel verschillende laadpunten als verschillende lospunten uit te sluiten, om te waarborgen dat de bij Verordening (EG) nr. 1072/2009 opgelegde de beperkingen inzake de tijd en het aantal vervoersactiviteiten worden nageleefd(1).
De uitvoeringsmaatregelen van de lidstaten moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel. Als niet-ingezeten vervoerders de toestemming zouden krijgen om cabotageritten met een onbeperkt aantal laadpunten en een onbeperkt aantal lospunten uit te voeren, worden de beperkingen op het maximumaantal cabotageritten zinloos en zou dat in strijd kunnen zijn met het tijdelijke karakter van cabotage in de zin van Verordening (EG) nr. 1072/2009. Tegelijk zou de invoering van buitensporige beperkingen van het aantal laad- en lospunten, ook afhankelijk van het aantal vrachtbrieven dat voor één enkele cabotagerit is toegestaan, verder kunnen gaan dan nodig is om het doel van die verordening met betrekking tot cabotage te bereiken(2).
De door de lidstaten getroffen maatregelen kunnen op dat punt verschillen, en het is raadzaam de precieze nationale voorschriften vooraf te raadplegen. De definitie van cabotagerit moet in elk geval waarborgen dat het tijdelijke karakter ervan te allen tijde behouden blijft.
(1), (2) Arrest van het Hof van 12 april 2018, C-541/16 – Commissie/Denemarken, punten 49 tot en met 61.
Artikel 8, leden 1, 2 en 2 bis
Een cabotagerit kan één of meer vrachtbrieven bevatten (1).
De door de lidstaten getroffen maatregelen kunnen op dat punt verschillen, en de precieze nationale voorschriften moeten worden geraadpleegd. De definitie van cabotagerit moet in elk geval waarborgen dat het tijdelijke karakter ervan te allen tijde behouden blijft.
In dat verband moet worden opgemerkt dat als niet-ingezeten vervoerders de toestemming zouden krijgen om cabotageritten met een buitensporig aantal vrachtbrieven uit te voeren, de beperkingen op het maximumaantal cabotageritten zinloos worden en dat dit in strijd zou kunnen zijn met het tijdelijke karakter van cabotage in de zin van Verordening (EG) nr. 1072/2009(2).
(1), (2) Arrest van het Hof van 12 april 2018, C-541/16 – Commissie/Denemarken, punten 49 tot en met 61.
Artikel 8, leden 1, 2 en 2 bis
Als lege containers, pallets of verpakkingen tijdelijk in een lidstaat van ontvangst worden vervoerd, conform Verordening (EG) nr. 1072/2009, onder dekking van een vervoersovereenkomst (zoals een vrachtbrief), moet het vervoer als een cabotagerit worden beschouwd. In dat geval is het vervoer van de lege containers, pallets of verpakkingen immers het voorwerp van de vervoersovereenkomst of maakt het er integrerend deel van uit.
Als lege containers, pallets of verpakkingen niet worden vervoerd onder dekking van een vrachtbrief, mag dat vervoer in beginsel niet worden beschouwd als goederenvervoer over de weg voor rekening van derden. In dat verband wordt het begrip “cabotage” in artikel 2, punt 6, voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1072/2009 gedefinieerd als “nationaal vervoer voor rekening van derden dat tijdelijk wordt verricht in een lidstaat van ontvangst”. Dat betekent dat als lege containers, pallets of verpakkingen die eigendom zijn van de vervoerder, niet onder dekking van een vrachtbrief of een andere vervoersovereenkomst worden vervoerd, dat vervoer niet als een cabotagerit mag worden beschouwd.
Artikel 8, lid 2, eerste alinea, en artikel 8, lid 2 bis
Overeenkomstig artikel 2, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1072/2009 wordt voor de toepassing van die verordening onder “voertuig” verstaan: een in een lidstaat geregistreerd motorvoertuig, of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in een lidstaat is geregistreerd, dat uitsluitend wordt gebruikt voor vervoer van goederen.
In het geval van een samenstel moet voor de cabotagerit altijd het trekkende voertuig in aanmerking worden genomen. Cabotageritten kunnen alleen worden uitgevoerd met het trekkende voertuig dat het internationale vervoer heeft verricht overeenkomstig artikel 8, lid 2, eerste alinea, van de verordening. Om cabotageritten te kunnen verrichten, moet dat motorvoertuig derhalve betrokken zijn geweest bij een levering van goederen in het kader van inkomend internationaal vervoer. Dergelijke cabotageritten kunnen echter met een andere aanhangwagen worden verricht.
Overeenkomstig artikel 8, lid 2 bis, mogen met het trekkende voertuig geen cabotageritten in een lidstaat worden verricht binnen vier dagen na het einde van een cabotagerit in diezelfde lidstaat.
Artikel 8, lid 2, eerste alinea
Voor de toepassing van de verordening wordt onder “dagen” kalenderdagen verstaan en niet gewoon een periode van 24 uur. Daarom begint de in artikel 8, lid 2, bedoelde periode van zeven dagen om 0.00 uur op de dag volgend op de verrichting van het inkomend internationaal vervoer. Bijgevolg moet de cabotagerit op zijn laatst eindigen om 23.59 uur op de zevende dag.
In de praktijk betekent dit dat als het inkomend internationaal vervoer op een willekeurig moment op een maandag wordt verricht, de cabotagerit moet eindigen aan het einde van de daaropvolgende maandag.
Aangezien kalenderdagen worden geteld, kan de mogelijkheid om cabotage te verrichten in de praktijk korter zijn als die periode van zeven dagen feestdagen omvat of dagen waarop het verkeer beperkt of verboden is (zie echter het antwoord op vraag 11 over feestdagen).
Artikel 8, lid 2, eerste alinea
Als het inkomend internationaal vervoer meerdere lossingen omvat, wordt rekening gehouden met de laatste lossing. Voor het einde van de cabotage moet dezelfde regel gelden: de laatste lossing in het kader van de laatste cabotagerit moet op zijn laatst plaatsvinden om 23.59 uur op de zevende dag na de dag van de laatste lossing van het inkomend internationaal vervoer.
Volgens artikel 8, lid 2 bis, is het een vervoerder niet toegestaan om binnen vier dagen na het einde van een cabotagerit in een lidstaat, met hetzelfde voertuig cabotageritten uit te voeren in diezelfde lidstaat. Het doel van die bepaling is te voorkomen dat vervoerders door het verrichten van opeenvolgende internationale transporten, cabotageritten kunnen verrichten op een wijze die een permanente of continue activiteit tot gevolg heeft. Bijgevolg doet die bepaling geen afbreuk aan het recht om drie opeenvolgende cabotageritten in de lidstaat van ontvangst uit te voeren tijdens de zeven dagen na een inkomend internationaal vervoer, mits er vier dagen zijn verstreken sinds de laatste lossing van de vorige cabotageperiode in die lidstaat.
De afkoelingsperiode van vier dagen is van toepassing telkens als een cabotagerit is afgelopen en het voertuig de ontvangende lidstaat verlaat, ongeacht of er één of meer cabotageritten zijn verricht voordat het voertuig de lidstaat in kwestie verlaat. Daaruit volgt dat de afkoelingsperiode van toepassing wordt voor elke afzonderlijke lidstaat waar cabotage heeft plaatsgevonden, ook al is er slechts één cabotagerit in die lidstaat verricht.
In die “afkoelingsperiode” mogen echter cabotageritten in een andere lidstaat worden verricht. Een vervoerder mag in de voorafgaande vier dagen ook een of meer grensoverschrijdende activiteiten verrichten vanuit of naar de lidstaat waar de cabotage heeft plaatsgevonden (respectievelijk naar of vanuit een andere lidstaat of een derde land), of een doorreis maken of verblijven in de lidstaat waar de cabotage heeft plaatsgevonden zonder daar cabotagevervoer te verrichten.
In de praktijk mag een vervoerder die na een internationaal vervoer een cabotagerit in lidstaat A verricht en vervolgens een andere cabotagerit in lidstaat B, geen cabotagerit in lidstaat A verrichten binnen vier dagen na het einde van zijn cabotagerit in lidstaat A. Na de cabotagerit in lidstaat B mag hij een doorreis maken door zowel lidstaat A als lidstaat B en nieuw internationaal vervoer naar die lidstaten verrichten. In het laatste geval is het echter niet toegestaan nieuwe cabotageritten in lidstaat A of B te verrichten tot vier dagen na de lossing van de laatste cabotagerit in lidstaat A of B.
De afkoelingsperiode gaat in aan het einde van de cabotagerit voorafgaand aan het vertrek uit de desbetreffende lidstaat. Als er binnen één cabotagerit meerdere lospunten zijn, telt de laatste lossing. Ook in dit geval moeten kalenderdagen en geen periodes van 24 uur worden geteld. Daarom begint de afkoelingsperiode van vier dagen om 0.00 uur op de dag na de verrichting van de laatste cabotagerit in de desbetreffende lidstaat — of van de laatste lossing, als er verschillende lospunten zijn — en eindigt die periode om 23.59 uur van de vierde daaropvolgende dag.
In de praktijk betekent dit dat als de laatste cabotagerit op een willekeurig moment op een maandag wordt verricht, de afkoelingsperiode eindigt aan het einde van de daaropvolgende vrijdag en dat cabotagevervoer kan worden hervat op zaterdag vanaf 0.00 uur.
De onderstaande tabel illustreert de praktische toepassing van de regel tijdens de dagen van de week, eventuele feestdagen inbegrepen en rekening houdend met de regels inzake feestdagen en weekends die onder vraag 11 worden toegelicht.
Ma | Di | Wo | Do | Vr | Za | Zo | Ma | Di | Wo | Do | Vr |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
C | x | x | x | v | C | ||||||
C | x | x | x | x | x | x | C | ||||
C | x | x | x | x | x | C | |||||
C | (f) | x | x | x | x | C | |||||
C | x | x | x | x | C | ||||||
C | (f) | x | x | x | x | C | |||||
C | x | x | x | x | C | ||||||
C | x | x | (f) | x | x | C | |||||
C | x | x | x | x | C | ||||||
C | x | x | x | x | C |
C: cabotage — (f): feestdag
Artikel 8, leden 2 en 2 bis
Als de laatste dag van een in dagen uitgedrukte periode een feestdag, zaterdag of zondag is, eindigt de periode volgens de EU-regels voor de berekening van termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden(1) bij het verstrijken van het laatste uur van de volgende werkdag. Bovendien moet een periode van twee dagen of meer ten minste twee werkdagen omvatten.
Als een vervoerder na het verrichten van internationaal vervoer naar een lidstaat op donderdag een andere lidstaat binnenrijdt, begint de in artikel 8, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1072/2009 bedoelde periode van drie dagen bijgevolg op vrijdag om 0.00 uur en eindigt ze op zondag om 23.59 uur. Aangezien de laatste dag van die periode echter een zondag is, wordt de periode geacht te eindigen om 23.59 uur op de volgende werkdag, dus maandag.
Als de vrijdag volgend op de binnenkomst van die vervoerder in een andere lidstaat bovendien een feestdag is in die lidstaat, wordt de periode verlengd tot dinsdag om middernacht, aangezien een periode van twee dagen of meer ten minste twee werkdagen moet omvatten, en feestdagen, zaterdagen en zondagen niet als werkdagen worden beschouwd.
Als een vervoerder na het verrichten van internationaal vervoer naar een lidstaat op een dinsdag een andere lidstaat binnenrijdt, maar de volgende vrijdag een feestdag is in die lidstaat, eindigt de periode van drie dagen als bedoeld in artikel 8, lid 2, tweede alinea, om 23.59 uur op de volgende werkdag, dus maandag.
Die regels gelden ook voor de in artikel 8, lid 2, eerste alinea, bedoelde periode van zeven dagen (zie vragen 8 en 9) en voor de “afkoelingsperiode” van vier dagen als bedoeld in artikel 8, lid 2 bis (zie vraag 10).
De regel dat als de laatste dag van de periode een feestdag, een zaterdag of een zondag is, de periode dan eindigt bij het verstrijken van het laatste uur van de volgende werkdag, is echter niet van toepassing op perioden die met terugwerkende kracht worden berekend, zoals de periode van vier dagen voorafgaand aan het internationaal vervoer als bedoeld in artikel 8, lid 3, waarvoor de vervoerder alle uitgevoerde activiteiten duidelijk moet kunnen bewijzen (zie vraag 16). Die periode valt onder de vrijstelling voor perioden die met terugwerkende kracht worden berekend vanaf een bepaalde datum of gebeurtenis, op grond van artikel 3, lid 4, tweede alinea, van Verordening nr. 1182/71.
(1) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden.
Artikel 8, lid 2, tweede alinea
Binnen de in artikel 8, lid 2, eerste alinea, vastgestelde periode van zeven dagen mogen maximaal drie cabotageritten worden verricht. Een vervoerder kan één, twee of drie cabotageritten verrichten in andere lidstaten dan de lidstaat van het inkomend internationaal vervoer. Vervoerders kunnen cabotage verrichten in één lidstaat of in verschillende lidstaten, maar slechts één cabotagerit in elke lidstaat die niet de lidstaat van het inkomende internationale vervoer is (zie het antwoord op vraag 13).
Als de vervoerder bijvoorbeeld internationaal vervoer naar Frankrijk heeft verricht, kan hij vervolgens een cabotagerit verrichten in Frankrijk, daarna naar Duitsland rijden om nog een cabotagerit te verrichten, en daarna naar België om een laatste cabotagerit te verrichten. Hij kan ook leeg naar Frankrijk terugrijden om daar een tweede cabotagerit te verrichten, maar alleen als de afkoelingsperiode van vier dagen in acht is genomen.
Artikel 8, lid 2, tweede alinea
In een lidstaat die niet de lidstaat van het inkomend internationaal vervoer is, mag slechts één cabotagerit worden verricht.
Artikel 8, lid 2, tweede alinea
Elke cabotagerit die wordt verricht in een andere lidstaat dan de lidstaat van het inkomend internationaal vervoer, moet worden verricht binnen drie dagen nadat de vervoerder die lidstaat is binnengekomen zonder lading en binnen de in artikel 8, lid 2, eerste alinea, vastgestelde periode van zeven dagen.
Voor de berekening van de termijn van drie dagen geldt hetzelfde als onder deel III voor de periode van zeven dagen.
De onderstaande tabel illustreert de praktische toepassing van de regel tijdens de dagen van de week, eventuele feestdagen inbegrepen en rekening houdend met de regels inzake feestdagen en weekends die onder vraag 11 worden toegelicht.
Ma | Di | Wo | Do | Vr | Za | Zo | Ma | Di | Wo |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
B | x | x | C | ||||||
B | x | x | C | ||||||
B | x | x | (f) | x | x | C | |||
B | (f) | x | C | ||||||
B | x | x | x | x | C | ||||
B | (f) | x | x | x | C | ||||
B | x | x | x | C | |||||
B | (f) | x | x | x | C | ||||
B | x | x | x | C | |||||
B | x | x | C | ||||||
B | x | x | C |
B: binnenkomst in de lidstaat — C: laatste dag waarop cabotage mogelijk is — (f): feestdag
Artikel 8, lid 4
Vervoerders moeten documenten bewaren van elk vervoer dat zij in het kader van cabotage verrichten. Die documentatie moet alle in artikel 8, lid 3, tweede alinea, genoemde gegevens bevatten. Die gegevens zijn opgenomen in de vrachtbrief of in het cognossement, gewoonlijk in CMR-formaat. Er is geen aanvullend document vereist als bewijs dat de cabotageregels zijn nageleefd.
Dat betekent echter niet dat de controleautoriteiten geen gebruik kunnen maken van andere door de wegvervoerswetgeving vereiste bewijsstukken, zoals tachograafgegevens, om vast te stellen of een cabotagerit volgens de regels wordt verricht.
De in artikel 8, lid 3, tweede alinea, bedoelde gegevens moeten op verzoek en binnen de duur van de wegcontrole aan de bevoegde controleambtenaar van de ontvangende lidstaat worden voorgelegd of toegezonden. De documenten kunnen elektronisch worden overgelegd of verzonden, bijvoorbeeld aan de hand van een elektronische vrachtbrief (e-CMR). Tijdens de wegcontrole mag de bestuurder contact opnemen met het hoofdkantoor, de vervoersmanager of een andere persoon of entiteit en vragen dat die voor het einde van de wegcontrole de nodige bewijzen verstrekt.
Artikel 8, lid 3
Vervoerders moeten duidelijke bewijzen leveren van alle activiteiten die zijn verricht in de periode van vier dagen voorafgaand aan het internationaal vervoer naar de lidstaat van ontvangst, als het voertuig binnen die periode van vier dagen op het grondgebied van de lidstaat van ontvangst is geweest.
Dat voorschrift is alleen van toepassing als de vervoerder een cabotagerit verricht in de lidstaat van ontvangst. De regel is derhalve alleen van toepassing als het voertuig binnenlands goederenvervoer over de weg verricht in de lidstaat van ontvangst en in dezelfde lidstaat van ontvangst is geweest binnen een periode van vier dagen voorafgaand aan het inkomend internationaal vervoer.
In dat geval moet de vervoerder bewijsmateriaal leveren dat alle in artikel 8, lid 3, tweede alinea, genoemde gegevens bevat. De waarde van het geleverde bewijsmateriaal wordt beoordeeld door de betrokken nationale autoriteiten. Grensoverschrijdingen die worden geregistreerd door versie 2 van de slimme tachograaf kunnen worden gebruikt om de aanwezigheid van de vrachtwagen in een bepaalde lidstaat vast te stellen.
De in artikel 8, lid 3, tweede alinea, vermelde vier dagen zijn kalenderdagen. Als het voertuig bijvoorbeeld op 6 juni de lidstaat van ontvangst verlaat en die lidstaat op 10 juni terug binnenrijdt, komt de vervoerder binnen vier dagen terug naar dezelfde lidstaat van ontvangst en moet hij bij de verrichting van een cabotagerit in de lidstaat van ontvangst duidelijke bewijzen overleggen van alle activiteiten die hij in die periode van vier dagen heeft verricht.
Artikel 10, lid 7
Waar dat nodig is om te voorkomen dat artikel 4 van Richtlijn 92/106/EEG van de Raad betreffende gecombineerd vervoer wordt misbruikt door binnen een lidstaat onbeperkte en doorlopende diensten voor begin- of eindtrajecten over de weg te verlenen, hebben de lidstaten de mogelijkheid om, na kennisgeving aan de Commissie, de cabotageregels toe te passen op wegtrajecten van gecombineerd vervoer zoals gedefinieerd in Richtlijn 92/106/EEG, mits die wegtrajecten geen grens overschrijden. Bij de vaststelling van die maatregelen kunnen de lidstaten een langere termijn toepassen dan de in artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1072/2009 vastgestelde periode van zeven dagen en een kortere afkoelingsperiode dan de in artikel 8, lid 2 bis, van die verordening bedoelde periode van vier dagen.