Vragen en antwoorden
LET OP: Dit document is opgesteld door de diensten van de Commissie en houdt geen verplichting voor de Europese Commissie in. Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om het Unierecht bindend uit te leggen.
Artikel 5, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 1071/2009, als gewijzigd bij Verordening (EU) 2020/1055.
Toepasselijke regel: “om te voldoen aan de in artikel 3, lid 1, punt a), vastgestelde eis dat een onderneming [werkelijk en op duurzame wijze in een lidstaat moet gevestigd zijn], moet een onderneming in de lidstaat van vestiging de activiteit van haar voertuigenpark zodanig organiseren dat de voertuigen waarover de onderneming beschikt en die voor internationaal vervoer worden gebruikt, ten minste binnen acht weken na vertrek uit de lidstaat terugkeren naar een van de exploitatievestigingen in die lidstaat;” (artikel 5, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 1071/2009)
Deze regel is van toepassing op:
- motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen voor internationaal vervoer van goederen voor eigen rekening of voor rekening van derden die de lidstaat van vestiging verlaten en die ter beschikking staan van ondernemers van goederenvervoer over de weg in de zin van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 en die als zodanig zijn geregistreerd of in het verkeer gebracht en mogen worden gebruikt overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar de onderneming is gevestigd;
- motorvoertuigen die zijn gebouwd en uitgerust voor het vervoer van meer dan negen personen, met inbegrip van de bestuurder, en die daartoe zijn bestemd, wanneer zij worden gebruikt voor internationaal personenvervoer tegen betaling.
Tenzij in de nationale wetgeving anders is bepaald, is deze regel, krachtens artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1071/2009, echter niet van toepassing op ondernemingen die het beroep van wegvervoerondernemer uitsluitend uitoefenen door middel van:
- in het geval van ondernemers van goederenvervoer over de weg: motorvoertuigen of samenstellen van voertuigen met een toegestane maximummassa van hoogstens 2,5 ton;
- voertuigen die worden gebruikt door ondernemingen die niet-commercieel personenvervoer over de weg uitsluitend verrichten of waarvan personenvervoer over de weg niet de hoofdactiviteit is(1):
- motorvoertuigen met een toegestane maximumsnelheid van hoogstens 40 km/u.
(1) Krachtens de verordening moet elk vervoer over de weg, anders dan vervoer voor rekening van derden of voor eigen rekening, waarvoor geen directe of indirecte vergoeding wordt ontvangen en dat geen directe of indirecte inkomsten genereert voor de bestuurder van het voertuig of voor anderen, en dat geen verband vertoont met een beroepsactiviteit, worden beschouwd als vervoer voor niet-commerciële doeleinden.
Het voertuig moet terugkeren naar een van de operationele centra in de lidstaat van vestiging van de onderneming die over het voertuig beschikt.
De lidstaat van vestiging verwijst naar de lidstaat waar een onderneming is gevestigd, ongeacht het land van oorsprong van haar vervoersmanager (artikel 2, punt 8, van Verordening (EG) nr. 1071/2009). In artikel 5 van deze verordening zijn de criteria vastgesteld waaraan wegvervoerders moeten voldoen om te kunnen spreken van werkelijke en duurzame vestiging in een lidstaat. Het is ook de lidstaat die de vergunning voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer heeft verleend aan de onderneming, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1071/2009.
Als het voertuig terugkeert naar een filiaal of dochteronderneming in een andere lidstaat dan de lidstaat van vestiging, is niet aan de eis voldaan.
Het voertuig kan telkens terugkeren naar hetzelfde of naar een ander operationeel centrum in de lidstaat waar de onderneming is gevestigd.
In de verordening wordt niet gespecificeerd hoe lang het voertuig moet terugkeren; de terugkeer kan dus van korte duur zijn, mits de voorschriften inzake rijtijden van Verordening (EG) nr. 561/2006 worden nageleefd.
Zoals uiteengezet in overweging 8 van Verordening (EU) 2020/1055, kunnen de vervoersondernemers de terugkeer plannen in combinatie met bepaalde activiteiten die moeten worden uitgevoerd, zoals onderhoud van het voertuig, technische inspectie of een vervoersactiviteit die eindigt in de lidstaat van vestiging, om hun activiteiten te optimaliseren.
De verplichting om naar de lidstaat van vestiging terug te keren, mag echter niet inhouden dat het verplicht is in de lidstaat van vestiging verplicht een welbepaald aantal vervoersactiviteiten te verrichten of dat aan ondernemers andere beperkingen worden opgelegd om op de hele interne markt diensten te verrichten. Deze terugkeercyclus moet bij voorkeur worden gelijkgetrokken met de verplichting voor vervoersondernemingen krachtens Verordening (EG) nr. 561/2006 om haar activiteiten zo te organiseren dat de bestuurder ten minste om de vier weken naar huis kan terugkeren, zodat aan beide verplichtingen kan worden voldaan doordat de bestuurder samen met zijn voertuig ten minste elke tweede cyclus van vier weken terugkeert.
In de verordening wordt niet gespecificeerd hoe het voertuig moet terugkeren. het kan dus terugkeren met elk ander vervoermiddel, zoals een trein, veerboot of autotransporter, ook voor een deel van de reis.
Het voertuig moet ten minste binnen acht weken na het verlaten van een lidstaat terugkeren naar een van de operationele centra van de onderneming in de lidstaat van vestiging.
Volgens de EU-regels voor de berekening van termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden begint de totale periode van 8 weken vanaf 0:00 uur van de dag na die waarop het voertuig de lidstaat van vestiging heeft verlaten en eindigt deze aan het einde van dezelfde dag van de achtste daaropvolgende week(1). Het voertuig moet daarom uiterlijk 8 weken later, op dezelfde dag, om 23:59 uur, worden teruggestuurd naar dit operationele centrum of naar een ander operationeel centrum van de onderneming in haar lidstaat van vestiging.
Indien het voertuig bijvoorbeeld de lidstaat van vestiging verlaat op enig moment op dinsdag 29 maart 2022, moet het uiterlijk op woensdag 25 mei 2022 om 23:59 uur terugkeren naar een exploitatievestiging van de onderneming in de lidstaat van vestiging.
(1)Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden.
Als de laatste dag van een in weken uitgedrukte periode een feestdag, zaterdag of zondag is, eindigt de periode volgens de EU-regels voor de berekening van termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden(1) bij het verstrijken van het laatste uur van de volgende werkdag. Aangezien de verplichting betrekking heeft op de terugkeer van het voertuig naar de lidstaat van vestiging, zijn alleen feestdagen in die lidstaat relevant.
Als het voertuig het operationele centrum op enig moment op vrijdag 25 maart 2022 verlaat, zou de periode van 8 weken dus aflopen op zaterdag 21 mei 2022. Aangezien de laatste dag van die periode echter een zaterdag is, wordt de periode geacht te eindigen om 23.59 uur op de volgende werkdag, dus maandag 23 mei 2022.
(1)Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de vervoersonderneming is gevestigd, zijn verplicht de nodige controles uit te voeren om na te gaan of aan de in artikel 5, lid 1, punt b), van Verordening (EG) nr. 1071/2009 vastgestelde verplichting is voldaan; de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten waar de voertuigen actief zijn, moeten eveneens de naleving van die verplichting controleren. Daartoe kunnen zij alle evenredige en doeltreffende middelen aanwenden. Vervoersondernemingen moeten duidelijk aantonen dat de voertuigen waarover zij beschikken, ten minste binnen acht weken na het verlaten van de lidstaat naar een van de operationele centra in hun lidstaat van vestiging terugkeren. Zij moeten alle bewijsstukken kunnen gebruiken om aan te tonen dat aan deze verplichting is voldaan. In het geval van een wegcontrole moet de onderneming altijd de mogelijkheid krijgen om de naleving van de verplichting in een later stadium aan te tonen aan de hand van documenten en bewijsstukken die in de bedrijfsgebouwen van de onderneming beschikbaar zijn. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de vervoersonderneming is gevestigd, moeten met elke andere autoriteit samenwerken via het Informatiesysteem interne markt, zoals aangegeven in vraag 9. De volledige beoordeling van dit bewijsmateriaal wordt verricht door de controlerende autoriteiten van de lidstaat waar de onderneming is gevestigd, onder toezicht van de bevoegde gerechtelijke autoriteiten.
In de praktijk kunnen de ondernemingen op verzoek van de autoriteiten binnen de laatste 8 weken en/of om de 8 weken elk document overleggen waaruit de locatie van het voertuig op de plaats van vestiging blijkt, zoals tachograafgegevens, dienstroosters van de bestuurders of vrachtbrieven.
Tachograafgegevens kunnen worden gebruikt om aan te tonen dat een voertuig in de voorgaande 8 weken is teruggekeerd naar de lidstaat waar de onderneming die het tot haar beschikking heeft, is gevestigd. Voor voertuigen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 165/2014 met een slimme tachograaf zijn uitgerust, mogen tachograafgegevens voorts ook worden gebruikt om aan te tonen dat het voertuig is teruggekeerd naar een van de operationele centra van de onderneming in die lidstaat. De controle van de tachografen kan plaatsvinden tijdens wegcontroles of controles ter plaatse bij ondernemingen en is een betrouwbare en doeltreffende manier om aan te tonen dat de terugkeerverplichting is nageleefd.
In het geval van een wegcontrole moet de onderneming altijd de mogelijkheid krijgen om de naleving van de verplichting in een later stadium aan te tonen aan de hand van documenten en bewijsstukken die in de bedrijfsgebouwen van de onderneming beschikbaar zijn.
Wanneer in het voertuig of bij de bestuurder beschikbare gegevens niet volstaan om te bepalen of de regel inzake de terugkeer van het voertuig al dan niet is nageleefd, moeten de controleautoriteit van de lidstaat waar de onderneming actief is en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de onderneming is gevestigd samenwerken om de terugkeerverplichting te controleren.
De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 immers verplicht nauw samen te werken en elkaar snel wederzijdse bijstand en andere relevante informatie te verstrekken om de uitvoering en handhaving van die verordening te vergemakkelijken. De bevoegde autoriteiten van elke lidstaat moeten met name antwoorden op verzoeken om inlichtingen van alle bevoegde autoriteiten van andere lidstaten en moeten controles, inspecties en onderzoeken uitvoeren met betrekking tot de naleving door op hun grondgebied gevestigde wegvervoerondernemers van de eis van werkelijke en duurzame vestiging in een lidstaat, met inbegrip van de terugkeer van het voertuig.
Deze administratieve samenwerking en wederzijdse bijstand tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten verloopt via het Informatiesysteem interne markt (IMI), dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 1024/2012.